Het is met een zekere venijnigheid dat ik mij elke dinsdagmiddag buig over mijn wasberg, en die verander in keurig nette stapeltjes schone was.
'Ze kunnen het krijgen zoals ze het hebben willen!' denk ik dan grimmig tijdens het vouwen. 'Ik zal er wel voor zorgen dat ze geen reden hebben om te zeuren, want ik heb geen zin in dat geëmmer over schone sokken en onderbroeken!'
En dan voel ik mij tegelijkertijd, even zwaar mískend als efficiënt, en overzie als een Generaal het slagveld, in de prettige wetenschap dat ík gewonnen heb.
Maar gisteren sprak ik met mijn gids, en die opperde een andere motivatie. Een motivatie geboren uit liefde, en erkenning dat een gebrek aan schoon ondergoed en sokken oprecht vervelend is.
Een beetje wantrouwig hoorde ik haar aan, want ik liet node mijn gevoel van verongelijktheid, en tekortgedaan zijn los.
Maar bij nadere beschouwing moest ik toegeven: dit alternatieve pad was veel vriendelijker en begaanbaarder dan mijn zure aanpak. En toen ik naar huis ging, zong het door mijn hoofd: 'Had ik de liefde niet, ik ware niets'.
Ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak,
maar had de liefde niet,
ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal.
Al ware het, dat ik profetische gaven had,
en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist,
en al het geloof had, zodat ik bergen verzette,
maar ik had de liefde niet, ik ware niets.
Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde,
en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand,
maar had de liefde niet, het baatte mij niets.
De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren,
zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet,
zij is niet opgeblazen,
zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet,
zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe.
Zij is niet blij over ongerechtigheid,
maar zij is blij met de waarheid.
Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij.
De liefde vergaat nimmermeer,
maar profetieen, zij zullen afgedaan hebben,
tongen, zij zullen verstommen,
kennis, zij zal afgedaan hebben.
Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren.
Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.
Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind,
overlegde ik als een kind.
Nu ik een vrouw ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.
Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen,
doch straks van aangezicht tot aangezicht.
Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen,
zoals ik zelf gekend ben.
Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie,
maar de meeste van deze is de liefde.
Was vouwen zal nooit meer hetzelfde zijn.
13
'Ze kunnen het krijgen zoals ze het hebben willen!' denk ik dan grimmig tijdens het vouwen. 'Ik zal er wel voor zorgen dat ze geen reden hebben om te zeuren, want ik heb geen zin in dat geëmmer over schone sokken en onderbroeken!'
En dan voel ik mij tegelijkertijd, even zwaar mískend als efficiënt, en overzie als een Generaal het slagveld, in de prettige wetenschap dat ík gewonnen heb.
Maar gisteren sprak ik met mijn gids, en die opperde een andere motivatie. Een motivatie geboren uit liefde, en erkenning dat een gebrek aan schoon ondergoed en sokken oprecht vervelend is.
Een beetje wantrouwig hoorde ik haar aan, want ik liet node mijn gevoel van verongelijktheid, en tekortgedaan zijn los.
Maar bij nadere beschouwing moest ik toegeven: dit alternatieve pad was veel vriendelijker en begaanbaarder dan mijn zure aanpak. En toen ik naar huis ging, zong het door mijn hoofd: 'Had ik de liefde niet, ik ware niets'.
Ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak,
maar had de liefde niet,
ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal.
Al ware het, dat ik profetische gaven had,
en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist,
en al het geloof had, zodat ik bergen verzette,
maar ik had de liefde niet, ik ware niets.
Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde,
en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand,
maar had de liefde niet, het baatte mij niets.
De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren,
zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet,
zij is niet opgeblazen,
zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet,
zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe.
Zij is niet blij over ongerechtigheid,
maar zij is blij met de waarheid.
Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij.
De liefde vergaat nimmermeer,
maar profetieen, zij zullen afgedaan hebben,
tongen, zij zullen verstommen,
kennis, zij zal afgedaan hebben.
Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren.
Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.
Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind,
overlegde ik als een kind.
Nu ik een vrouw ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.
Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen,
doch straks van aangezicht tot aangezicht.
Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen,
zoals ik zelf gekend ben.
Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie,
maar de meeste van deze is de liefde.
Was vouwen zal nooit meer hetzelfde zijn.