Op een onfortuinlijke woensdagmiddag belde het secretariaat van Jans school: 'Mevrouw, er is niets ernstigs, maar Jan heeft een vervelende mededeling. Hier komt tie.'
Ik hoorde wat gerommel en toen Jans stem: 'Mama, mijn fiets is gejat! Kom je me halen?'
Al lang blij dat Jan in orde was, propte ik mijn twee ongeleide projectielen, ook bekend als Ot en Piet, in de auto en karde naar Jans school.
'Ik had vergeten de fiets op slot te doen,' antwoordde Jan op mijn vraag hoe de diefstal in zijn werk was gegaan, en voegde er aan toe: 'Wat eten we vandaag?'
Boos over zijn ogenschijnlijke nonchalance brieste ik: 'Hoe dacht je nou morgen naar school te gaan?!'
'Lopes,' meende Jan.
'We vragen wel of we een fiets van opa en oma mogen lenen,' bedacht ik snel, en crosste richting mijn ouders, waar we op onze beurt een fiets jatten, want mijn ouders zijn drukbezette babyboomers en waren uiteraard niet thuis.
'Fiets jij de acht kilometer maar naar huis Jan,' sommeerde ik, 'en denk maar eens goed na hoe het de volgende keer beter kan!'
Jan vond het allemaal best, en tevreden over mijn daadkracht en creativiteit schreef ik een briefje aan mijn ouders getiteld 'Nood breekt wet', en reed naar huis.
De volgende dag vertrok Jan tot wederzijdse tevredenheid en onder vele bezweringen: 'Denk er om dat je hem op slot zet Jan, want het is de fiets van opa en oma!' naar school. Maar die middag, ik maakte net de fruithap klaar, ging de deurbel.
'Mevrouw ik heb zojuist uw zoon op mijn motorkap gehad!' deelde een onbekend heerschap mij mee.
Geschrokken keek ik de man aan. 'Mijn zoon Jan?!'
'Ja, hij mankeerde niks, maar hij had wel dood kunnen zijn,' somberde de man.
Met trillende beentjes vroeg ik de man binnen, waarna hij verslag deed van de onfortuinlijke gebeurtenissen. 'Ik had net mijn vrouw uit het ziekenhuis gehaald, waar ze lag met hartklachten,' hij wierp me een veelbetekenende blik toe, 'en toen vloog ineens uw zoon over de motorkap.'
'Maar hij mankeerde niets?'
'Nee, maar ik heb natuurlijk wel schade aan de auto, dus ik dacht ik kom maar even langs. Zijn remmen deden het niet, zei uw zoon.'
Nu ging me een lichtje op. 'Gisteren is de fiets van mijn zoon gestolen, en vandaag had hij een geleende fiets met handremmen. En hij is een terugtraprem gewend. Ik had kunnen weten dat dat gevaarlijk kon zijn,' verweet ik mezelf.
De meneer knikte instemmend, en herhaalde zijn eerdere onheilsboodschap: 'Hij had wel dood kunnen zijn.'
Ik wilde net de pek en veren halen om mijzelf daarmee te besmeuren toen ik bedacht: 'Het is allemaal de schuld van die stomme dief! Ik mag hopen dat hij met de fiets tegen een boom rijdt!'
Dat leek de meneer een goed idee, en kameraadschappelijk wisselden we telefoonnummers en beloftes over onze verzekering uit, waarna we afscheid namen.
Toen ging ik, als Zuster Anna, op de uitkijk staan om te zien of Jan er al aan kwam. En toen hij kwam aanwandelen met zijn kapotte fiets, knelde ik hem aan mijn boezem en verklaarde: 'Wat ben ik blij dat er niks met je is!'
'Fijn dat je niet stuk bent Jan!' piepte Piet.
Dat vond Jan ook, en toen vroeg hij: 'Wat eten we vandaag?'
Want Jan is niet zo snel van zijn stuk.